2. IN NOORD-FRANKRIJK
In interviews vertelde m’n moeder vaak wat haar had doen besluiten om te gaan fotograferen. Ze zou op haar 17e achterin bij haar ouders in de auto hebben gezeten terwijl ze door Noord-Frankrijk reden en haar moeder op iets hebben willen wijzen, maar toen ze haar aandacht eindelijk had gekregen was het moment al voorbij. En zo dacht ze, in haar eigen woorden: ‘Zie je wel, je moet dingen fotograferen, dan hoef je verder niet te wachten tot iemand tijd heeft om te kijken, dan zien ze zelf maar wanneer ze het gaan bekijken.” Ze heeft dit verhaal vaak verteld, en toch heb ik zo mijn twijfels.
Ten eerste heb ik twee fotoalbums in mijn bezit, respectievelijk uit 1949 en 1950, waarin onder andere door Jutka zelf vakantietaferelen in Zwitserland, Italië en Frankrijk zijn vastgelegd. Dus lang voor ze 17 was fotografeerde ze al. En dat is ook niet erg verwonderlijk, want fotografie speelde een grote rol bij de Rona’s thuis.
Mijn grootvader Imre (die we op de foto hierboven op de rug zien) was oorspronkelijk journalist. Op het internet heb ik nog een brief van hem gevonden uit 1928, in het Frans en gericht aan de Italiaanse ambassadeur, vermoed ik, met vragen over de situatie in de Balkan. Bovenaan het briefpapier prijkt zijn naam met daaronder de welluidende aanduiding “Central European News Agency” – een agentschap met een gewichtig aandoende naam dat hij waarschijnlijk in z’n eentje bestierde, net zoals hij dat enkele jaren later met het door hem in Amsterdam opgezette fotoagentschap ABC Press zou doen. Hij stond in Hongarije op de zwarte lijst van het Horthy-regime en moest rond 1930 in ballingschap. Eerst ging hij naar Berlijn, waar hij begon met fotograferen, daar hij toch geld moest verdienen (m’n tante was net geboren) en met z’n Hongaarse penmanschap niet aan de bak kwam in het buitenland. Een van zijn kennissen uit Boedapest die ook naar Berlijn was uitgeweken was Eva Besnyö. In 1932 ontvluchtte zij de opkomende Nazi’s door met haar vriend en latere echtgenoot John Fernhout naar Amsterdam te verkassen, en ze spoorde Imre aan haar voorbeeld te volgen. Dat deed hij dan ook snel, en in Amsterdam stortte hij zich gelijk op het vullen van een gat in de markt dat hij had ontdekt en begon foto’s te slijten aan dag- en weekbladen in Nederland en Vlaanderen, zowel door hemzelf gemaakt als door anderen. Zijn agentschap, aanvankelijk ABC Press Service geheten, zou gaandeweg internationale bekendheid verwerven als ABC Press, en in Nederland de exclusieve vertegenwoordiger worden van het na de oorlog in Parijs opgerichte fotocollectief Magnum, waarvan een van de vier oprichters, zijn landgenoot Robert Capa, een goeie vriend van hem was. Als Imre in Parijs was, nam hij de altijd berooide Capa – toen nog André Friedmann – mee uit eten, en eenmaal kwam hij zelfs helemaal naar Parijs om zijn vriend uit de brand te helpen toen deze en z’n geliefde weer eens hadden geprobeerd ‘s nachts hun hotel te verlaten zonder te betalen en gesnapt waren door de hotelier, die Capa prompt beval z’n schoenen in te leveren zodat hij er niet alsnog vandoor zou kunnen gaan (opgetekend door Whelan in zijn Capa-biografie, 1994).
De grote Eddie Posthuma de Boer, helaas vorig jaar op veel te jonge leeftijd – 90 – overleden, begon zijn loopbaan als fotograaf bij ABC Press en noemde Imre zijn leermeester. Tegen mij kon hij als rijpe tachtiger nog enthousiast als een jong broekie verhalen hoe hij via Imre kennis had genomen van de Hongaarse school: “Capa, Kertesz, Besnyö, Brassai, Moholy-Nady, al die mensen kwamen bij jouw grootvader over de vloer!” Ik denk dan ook dat die omgeving minstens zo belangrijk is geweest voor mijn moeders keuze om te gaan fotograferen als dat ene moment in de auto toen mijn grootmoeder zich niet op tijd omdraaide.


